Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Nun.] [45]Zij [46]zwierven [47][als] blinden op de straten, zij waren [48]met bloed besmet, zodat men [49]niet kon zien, [of] men raakte hun klederen aan. 45. Te weten die boze mensen, waarvan vs.13 gesproken is. 46. Of, zwierden, gingen heen en weder. 47. Die noch de waarheid hun van God geopenbaard, noch de straf die hun nakende was, zagen. Zie Jes.42:18,19. 48. Te weten der rechtvaardigen, hetwelk zij vergoten hadden. 49. Nergens kon gaan noch staan. Of, niet voorbij kon, of vermijden kon. 50. Doordien dezen, te weten, die het rechtvaardig bloed vergoten hadden, hunne medeburgers zo dikwijls, en zo velen, op de straten ontmoetten. Anderen verstaan vs.14 aldus: Zij te weten de burgers van Jeruzalem, waren vanwege de wreedheid der vijanden zo verbaasd, dat zij, als blinde mensen, niet wisten waar zij zich keren of wenden zouden. Zij besmetten zich met bloed; dewijl zij dus verbaasd waren, zo konden zij niet voorzichtiglijk gaan, maar zij traden, alsof zij blind waren, in het bloed der doden, zichzelven alzo besmettende. Zij roerden met hunne klederen aan hetgeen hun niet geoorloofd was, namelijk de dode lichamen, die niemand zonder zich te besmetten aanroeren mocht.